donderdag 17 december 2015

De Reis

Twaalf en een half jaar geleden begon onze reis samen. Hij was klein en rood en riep mij vanuit zijn kooitje. Ik koos hem en nam hem mee. Samen met een iets rustiger en zwart exemplaar.

Ik noemde hem Timo, want dat bekte zo lekker. We woonden met z’n drietjes op een zolder en sliepen samen in één bed. Hij klom in mijn been als ik het voer pakte. Eén keer viel hij uit het zolderraam. Hij was sneller beneden dan ik. Alleen zijn hakken hadden schaafwondjes.

In de weekenden nam ik ze mee, naar mijn vriendje in Amsterdam. Nog altijd pasten ze samen in één mandje. In de trein en tram. Ik trok veel bekijks. Op kerstavond liep hij met zijn staart door de kaars; hij had het niet door. Ik bluste hem, en het huis stonk.

De verkering ging uit en ik kocht een appartement. Vakkundig maakte mijn vader het balkon dicht zodat Timo en zijn broer veilig buiten konden zitten. Om half negen vond hij het meestal welletjes en jengelde hij net zo lang tot ik naar bed ging. Zijn broer werd ziek en stierf. Hij was pas vier.

Een nieuwe man deed zijn intrede. Een blijvertje. Al snel trokken we bij hem in. Een echt huis met een tuin. Timo vond het er heerlijk. Hij was nog jong en ving libellen en motjes die hij trots mee naar binnen nam. Kleine balletjes wist hij altijd in de convectorput te meppen, zodat ik op mijn buik op de grond mocht liggen om ze er uit op te diepen. Maar het liefst lagen we samen op de bank – zijn warme lijf tegen het mijne.

Na de man kwam de baby. En weer een nieuw huis. Timo vond alles best. Hij bleef altijd een kleuter en zat soms halve nachten buiten te miauwen tot hij naar binnen gelaten werd. Ondanks een kattenluik. Hij aanvaardde de baby en zij hem. Ik bleef hem onvoorwaardelijk lief hebben, ook al plaste hij soms in huis.

Afgelopen jaar werd Timo steeds magerder. Bij het jaarlijkse doktersbezoek bleken zijn nieren dienst te weigeren. We gaven hem medicatie en een aangepast dieet. Het leek goed te gaan.

Tot vorige week. Zienderogen viel hij af. Hij rook niet fris en ging minder eten. Hij was uitgedroogd. Hij kreeg drie dagen achter elkaar een infuus. “Sommige katten knappen op en gaan zo nog een half jaar mee.” Maar Timo niet. Daags na de behandeling stopte hij met eten. Lopen werd moeizaam, springen ging niet meer.

Met tranen in mijn ogen belde ik de dierenkliniek. Donderdag eindigde onze reis definitief. Samen met mijn dochters heb ik hem begraven in de tuin waar ook zijn zwarte broer ligt. Onze reis eindigt waar hij begon.

Timo heeft zijn negen levens erop zitten. Hij heeft mij begeleid van een onzekere jonge vrouw naar de volwassen moeder die ik nu ben. Dank je wel lieve Timo. Wat was het fijn.

woensdag 16 december 2015

Stroopwafels bij het graf

Ik wilde voor de site van De Leukste Kinderen schrijven over hoe ik worstelde met de ziekte en dood van mijn kat, maar dan vooral als moeder van een kind dat dit bewust zou meemaken. Hoe moest ik het aanpakken? Hoe zou zij het ervaren?
De column is geplaats en de tekening die Minke maakte is er bij afgebeeld. Hier kun je de column lezen.

zondag 6 december 2015

Onrechtvaardigheid

Ze stelt me de vraag die ze me meerdere keren per dag stelt. De vraag waarop geen antwoord is. De vraag die niet echt om een antwoord vraagt. De vraag waaruit haar wanhoop en frustratie klinkt.

Waar heb ik dit aan verdiend?

Ik heb een drietal reacties in mijn repertoire. De simpelste: domweg niet antwoorden. Een grapje: "je stond verkeerd in de rij toen de ziektes werden uitgedeeld." Of nummer drie, de waarheid: "Pure pech."

Die dag kies ik voor een variant op optie twee. Ik houd graag de sfeer opgewekt, want treurnis hangt voortdurend in de lucht. Ik vraag: "Ik weet 't niet, misschien door iets in een vorig leven?".

Stilte aan de andere kant van de tafel. Op zich is dat niet ongebruikelijk, dus ik ben me nog van geen kwaad bewust. Later komt ze er op terug. Dat ze het niet fijn vindt dat ik dat heb gezegd. Ik bied mijn excuses aan. Vraag haar of zij zelf denkt dat er een kern van waarheid in zit. "Nee". Dat lijkt mij een goede reden om het los te laten.

Maar dat doet zij niet. Met de uren, en wat later dagen zouden blijken, groeit haar boosheid. Mijn opmerking, maar vooral haar interpretatie ervan, beheerst haar volkomen.

Zij verdraait mijn woorden en geeft ze een betekenis die ik er niet in legde. Ik word ten onrechte beschuldigd van iets en er is geen vezel in haar lijf die mij ooit mijn gelijk zal geven. Of vergeven.

Ik word nog één keer boos. Dan laat ik het rusten. Want misschien voel ik nou heel even een fractie van haar frustratie. De frustratie die haar die ene vraag meerdere keren per dag doet stellen.


Gekluisterd aan een stoel, haar huis, haar haard
Haar leven al vele jaren niks meer waard
Slechts vreugde in een sigaret
Nooit heeft zij haar ziekte aanvaard